geschreven maart 2007,
na het Boekenfeest Nijmegen
Lijzig rust ik tegen de pilaar. Mijn afwachtende houding blokkeert de signeertafel. De voordrachten die ik wilde zien zijn afgelopen. Andere toehoorders ademen nu dezelfde vochtig warme lucht, luisteren naar dezelfde slecht verlichte spreekstoel waar een andere schrijver vertelt.
Het boek in mijn tas is zo vaak uitgeleend en herlezen dat de lijm protesteert. De felroze verzameling columns ging de afgelopen jaren zegevierend van hand tot hand. Vandaag zal de jonge schrijfster de eerste bladzijde van Lust bekronen met haar handtekening. Een selexyz medewerker met een gewichtig pasje om zijn hals, jaagt een afgezant de catacomben in om het talent op te snorren. “Retrieven” had ik dat willen noemen, omdat ik daar geen Nederlands woord voor ken. Bij toeval slikte ik het in. Later zal hij mij opbiechten dat hij een hekel heeft aan mensen die met engelse termen strooien. Onwetend van mijn taal armoede complimenteert hij mijn woordkeus. “Anarchistisch bolwerk” is een sublieme Nederlandse uitdrukking voor het onafhankelijke literaire gezelschap op één van de kleinere podia.
Naast mij wisselen luxe hardcovers grif van eigenaar. Oudere schrijvers markeren vlot hun meesterwerken. Wit of geverfd haar gooien ze van links naar rechts. Gul trakteren ze op gepolijste glimlachen die een fortuin hebben gekost. Maar geen geld of ingreep kan verhullen dat hun bronsttijd voorbij is.
Over een jaar of twintig moet ook bij mij een felgekleurde bril de aandacht van mijn rimpels afleiden. Opvallende accessoires de blik vangen, weg van stug ouderdomsvet. Hebben zij er op mijn leeftijd ouder uit gezien? Zijn zij gehavend door drank en drugs? Onverbiddelijk stapelen mijn onvriendelijke gedachten zich op.
Ik tel de lentes die zijn geweest en treur om de dertien en een half jaar die ik aan die ander heb gegeven. Rotsvast had ik gedroomd dat hij weer een grote held zou worden, maar hij was gaan houden van het gerieflijke kooitje met vaste voedertijden. Mijn liefde had zijn pit gesmoord en ons erotische sprookje tot lachwekkend fabeltje vervormd. Het zachte mos werd alleen nog gebruikt om problemen te bespreken.
De eerste maanden waren inmiddels onaangeroerd voorbij gegaan. Volgens vrouwenbladen had ik verstandsverbijsterd met lelijke kikkers moeten zoenen. Maar zelfs gekoesterde vrienden waren als altijd platonisch afgescheept met drie kussen en een grapje op de wang. Ondanks mijn onduidelijke marktwaarde bleef ik vastbesloten pas mee te doen met de volgende fase, die met die prinsen. De mannen waarvoor elke prinses gewillig uit haar jurkje glijdt.
In hun zachte maatje 38 rusten mijn heupen tegen de grote pilaar. Van de schrijfster nog geen spoor.
Mijn fantasie strekt zich martelend uit naar later. Zonder schoonheid die nodig moet worden bewonderd. Geen jonge stemmen die bekennen hoe mooi ze elkaar vinden. De tedere kus, voorzichtig verkennende handen. Lippen, vingers, bed gedrenkt in snel ondergaande zon. Wiegende verstrengeling bij iedere fase van de maan.
En dan zie ik hem.
Een jong vanzelfsprekend lichaam in een vrolijke blouse en spijkerbroek. Studenten krullen en een serieus gezicht. Grote ogen knikken stil naar een gesprekspartner. Even raakt zijn blik de mijne.
Ik tel de botten in zijn soepele houding. Ik wil mijn handen om het overhemd leggen, beschermend over zijn ribben. Voorzichtig, zodat hij niet schrikt. Zijn bovenbenen mijn bovenbenen laten raken. Zijn hoge jukbeenderen kussen. Ik wil —
Mijn wensen vloeken bij zijn onschuld. Betrapt poets ik over mijn onderbuik de ongepaste begeerte weg. Ik vind hem heus alleen maar lief, verder niets.
Vijf minuten later zit hij achter een tafel en signeert dunne boekjes. De boekverkopende taalpurist verheldert dat de jongen een beginnende dichter is van het anarchistische bolwerk. “Inmiddels onder contract bij de Geus.“ zegt de man. “Nou, en dat is een grote hoor,” voegt hij er op vertrouwelijke toon aan toe.
In mijn hoofd mengen de eerste impulsen tot aanraking, tot bescherming tegen honger en dorst, zich met zijn succes en status. Vrouwelijke verzorging zal hij gewillig ondergaan, maar het is duidelijk dat hij haar niet nodig heeft. De jongen onder het overhemd, onder mijn handen, onder mijn verlangen, is rijker dan alleen maar lief.
Iemand leent mij de kleine dichtbundel. Ik lees zijn naam en dat hij nog jonger is dan ik hem had gegeven. Ik blader open en lig bij hem in bed. Woorden over een warm meisje, kussens en lakens verwelkomen mij.
Weer ontmoeten onze blikken. Mijn huid zo wit als sneeuw, mijn mond zo rood als bloed, ik heb 14 jaar geslapen en de klok slaat bijna 12.
Jaap Robben werd stadsdichter van Nijmegen.
LS Harteveld kuste nog vele prinsen en een enkele losse kikker.