Volgens mij is er maar één nachtmis en die eindigt iets voor middernacht op Kerstavond. Dus hoe het kan dat opa “al naar de kerk was geweest” alsof het een zondag ochtend betrof, is mij een raadsel.
“Moet jij niet naar de kerk?” brieste hij toen ik geen aanstalten maakte te vertrekken.
“Wij gaan nooit,” antwoordde ik. “Zou een beetje hypocriet zijn om dan met Kerst wel in de kerk te gaan zitten.”
Mijn ouders hesen zich zwijgend in hun jassen.
“Dat gaat al niet meer naar de kerk,” mopperde mijn opa.
Toen ik acht was had mijn moeder gezegd; “Je mag wel mee voor de hostie. Zeg maar niet tegen opa, dat dit de eerste keer is.”
Nu pakte mijn moeder mijn zusje in. Mijn vader negeerde zijn vader en las de krant aan tafel met zijn jas al aan. Autosleutels rammelden tussen zijn vingers. Hij zei “Oef” tegen de hond en toen verdwenen ze de nacht in.
Op de tv was iets dat ik ook leuk vond. Mijn opa staarde naar het scherm vanuit een imposante fauteuil. Hij klopte af en toe met de afstandsbediening op de glanzende leren leuning. De hond lag naast de stoel. Hij klopte nog een keer.
“Ik ga naar bed,” zei ik daarom maar.
“Ja dat lijkt me ook beter. Als je dan toch niet naar de kerk gaat.”
We vertrokken op eerste kerstdag. Kort daarna werd mijn opa ziek.
Als kind werd ik altijd ziek in de auto als we naar opa gingen. Nog voor we de snelweg opdraaiden moesten mijn ouders al stoppen om mij over te laten geven, of gooide mijn moeder een theedoek de achterbank op.
We sliepen in kleine bedden onder zware dekens en stijve koude lakens. Er was een voorkamer waar nooit iemand kwam. Een achterkamer waar de grote mensen kaartten. Een kleine keuken waar oma altijd een afwas deed. Een eetkamer waar ik tuinbonen moest eten, op zondag appelflappen.
Ik dwaalde door de stallen. De eerste stal met de wc en de cementgrijze gootsteen met een stukje zeep voor de wc gangers. De tweede stalruimte met de tractor. De derde met de koeien of alleen het hooi en de brokjes. De kleine stallen achterin, als lege kraamkamers, met gele strobalen opgestapeld per twee.
Ik zwierf buiten. Langs de stalmuren verwaarloosden bakken van rode baksteen. Paardenbloemen schoten boven de oude muurtjes uit. Er was een gigantische open schuur met landbouw machines. Een grote ren voor de hond die tevens dienst deed als achtertuin. Het hek was oud, het gras verwilderd. Er stond een appelboom die nooit appels gaf.
Aan de straatkant lagen fris gemaaide grasveldjes met geharkte perken. De struiken bloeiden. Twee stroken met Afrikaantjes en violen leidden naar de voordeur die niemand ooit gebruikte.
“Ga je mee naar de kabouters kijken? “ stelde opa dagelijks voor.
In zijn grijze stofjas schuifelde hij richting de stal, ik dwarrelde om hem heen en had al drie keer de zon van het grote erf binnengelaten, voor hij eindelijk zijn klompen aanhad.
Ik huppelde voor hem uit. Opa had een stok.
“En? Zijn de kabouters thuis?” Mijn opa stond op gepaste afstand terwijl ik op mijn knieën voor het molentje zat. Ik speurde door raampje.
“Ik zie ze niet opa,” zei ik altijd.
We gingen naar binnen en mama zou vragen of ik kabouters had gezien en ik zei altijd nee.
Ik zat op mijn knieën, het raampje was stoffig. Er zat een gezicht achter met een baardje. “Opa! Er zit een kabouter in!”
“Dat is mooi.”
De kabouter keek me aan, en ik staarde zo zijn woning in.
“Hij is er echt,” zei ik nog maar een keer tegen opa.
Opa knikte.
We gingen naar binnen, en ik zei tegen mama dat ik een kabouter had gezien.
Toen we naar de Efteling gingen was er s nachts een briefje onder mijn kamerdeur geschoven. Hij was van de kabouters van de Hooge Heuvel, of ik de groeten wilde doen aan de kabouters in de Efteling. Ik wist dat opa de brief had geschreven, en beloofde de groeten doen.
Opa was ziek. Hij kreeg veel behandelingen. Mijn vader ging vaak naar hem toe. Mijn zusje ook een keer.
“Hij was heel aardig,” zei ze toen ze thuiskwam. “Hij vroeg hoe het ging op school.”
Ik dacht aan Kerstmis. Binnen een jaar was opa dood. We hebben elkaar nooit meer gezien.
De Hooge Heuvel weg slingert vanuit het dorp Brabant in, met de tijdloze weilanden aan de ene kant, en een troosteloze jaren 80 wijk aan de andere kant. Mijn opa zag het dorp verdwijnen achter de Korianderstraat, Thijmplein en het Marjolijnhofje. Intratuin tuintjes, voor en achter. De kerktoren was nog net zichtbaar boven de monotone nieuwbouw daken.
De boerderij van mijn opa staat er nog, opgedeeld in functionele appartementen. Ze telen er biologisch. Het molentje met de kabouters zal wel weg zijn.